Round Table ‘Onderwijsinnovatie op de Campus. What’s going on? (3/4)

Round Table ‘Onderwijsinnovatie op de Campus. What’s going on? (3/4)

Op 6 oktober organiseerde het kennisplatform Campus Day de Round Table ‘Onderwijsinnovatie op de Campus. What’s going on?’. In deel 3 aandacht voor innovaties en de organisatie rond de onderwijshuisvesting.

De deelnemers

  • Judith Donkers is directeur onderwijskwaliteit van het Techniek College Rotterdam.
  • Jasmijn Vos is student en bezig met de Master Comparative Politics aan de Radboud Universiteit. Vos zit in de Universitaire Studentenraad namens AKKUraatd.
  • Elizabeth Blokland is huisvestingsadviseur onderwijsruimtes aan de Technische Universiteit Delft.
  • Jasper van Winden is projectmanager Future Learning Spaces en coördinator van het onderwijsinnovatieprogramma Science Educate-it bij de Universiteit Utrecht.
  • Koen Klijn is architect en partner bij Ector Hoogstad Architecten in Rotterdam.
  • Annette Boot is programmamanager Campusontwikkeling bij de Universiteit Leiden.

Moderatoren

  • Marij Veugelers was tot begin 2020 consultant Future Learning Huisvestingsontwikkeling bij de Universiteit van Amsterdam. Nu is ze ZZP-er.
  • Wim Kooyman is directeur van Smart WorkPlace.

Flexibiliteit

Maar wat betekenen deze innovaties voor de organisatie rond de onderwijshuisvesting? Boot (foto): “In ieder geval dat we zowel op korte termijn als op lange termijn inzetten op flexibiliteit. Op de korte termijn betekent dit zalen zo maken dat je zo voor verschillende onderwijsvormen kunt inzetten. Dus een zaal voor een hoorcollege die eenvoudig om te bouwen is – bijvoorbeeld met flexibele wanden naar een zaal of zalen voor een werkgroep. Op de lange termijn gaat het bijvoorbeeld om extra ruimte in de installatieschachten en grotere verticale kanalen, zodat in de toekomst een ruimte gemakkelijk kan worden omgebouwd naar onderwijsruimte en andersom. En op campusniveau: hoe kun je gebouwdelen goed afstoten of uitbreiden.”

Boot wijst er bij de onderwijshuisvesting op dat het ook belangrijk is om te zorgen voor voldoende AV-middelen zodat je het interactieve onderwijs goed kunt doen. Verder is bij Universiteit Leiden de persoonlijke leerweg een van de speerpunten net als kleinschaliger onderwijs. “We zoeken ook naar andere oplossingen: bijvoorbeeld in de ene zaal lesgeven en dat in de andere zaal uitzenden.” De Universiteit Leiden zet daarnaast in op veel studieplekken. Boot: “We merkten namelijk pre-corona dat er een enorme behoefte is om op de campus te studeren.”

Annette Boot: “De Universiteit Leiden zet in op veel studieplekken. We merkten namelijk pre-corona dat er een enorme behoefte is om op de campus te studeren.”

Donkers: “Bij het MBO zitten onderwijsruimtes anders in elkaar. Het grootste deel zijn namelijk praktijkruimtes, labs en klaslokalen. Die laatste worden momenteel in rap tempo omgebouwd tot ‘future classrooms’ met voldoende digitale middelen en een camera achter in de klas. Zodat iedereen mee kan kijken, de docent zich vrij kan bewegen en we een interactieve les op afstand kunnen faciliteren. Het gaat dus vooral om technische innovaties. Zelfstudie op school werd tot heden niet goed gefaciliteerd bij ons op school.” Klijn merkt op: “Ik merk bij MBO Utrecht dat dit opleidingsafhankelijk is.” Donkers vervolgt: “In coronatijd wordt er op dit punt meer verwacht van de studenten thuis. Wellicht leidt dat ‘straks’, in meer normale tijden, ook tot een andere vraag in de gebouwen en moet dit beter gefaciliteerd gaan worden. Projectmatig werken, of opdrachtgestuurd, is zich nu ook steviger aan het ontwikkelen als onderwijsvorm. Dat zijn wel mooie corona-effecten.”

Bij de TU Delft is het PULSE-gebouw echt voor kleiner en activerend onderwijs ontwikkeld, vertelt Blokland. “Daarom ondersteun ik van harte de woorden van Boot om die flexibiliteit nu in te bouwen in gebouwen.” Blokland licht het toe aan de hand van het PULSE-gebouw. “Bij de vlakke vloerzalen zijn we zowel bij techniek als op inrichting erg op flexibiliteit gaan zitten. Zodat je als docent steeds kunt wisselen tussen centrale instructie, het in groepen aan de slag gaan, het signaleren van eenzelfde probleem bij verschillende groepen en het weer centraal terugpakken. Ook kan hij als hij bij een groep een mooie ontwikkeling ziet, dit overpakken en het op het centrale scherm zetten. Ook de indeling kan worden aangepast aan de gewenste groepsgrootte met tafels die tot op zekere hoogte verschoven kunnen worden. Dankzij dit samenspel kan een docent het zo inrichten als hij het nodig heeft. En het aanpassen aan zijn rol: alleen zenden of interactief met studenten bezig zijn.”

Studiewerkplekken

Vos haakt in op de eerdere opmerking van Boot over studiewerkplekken. “Ik hoor het om me heen van andere studenten dat er veel te weinig studieplekken zijn. Als ik dan het verhaal over de aanpasbare zaal in het PULSE-gebouw hoor, word ik aanvankelijk enthousiast maar zou ik daar ook graag studieplekken zien. Zodat het echt een kameleon-zaal wordt.” Blokland stelt Vos gerust: “Als de zaal niet ingeroosterd is, kan dat. Bij de entree hangt een groot scherm zodat studenten kunnen zien welke en hoe lang zalen beschikbaar zijn om te studeren.” Het heeft bovendien nog een ander voordeel, aldus Blokland: “Je hebt geen lege donkere ruimtes meer, omdat zo’n ruimte altijd gebruikt wordt, waardoor er een levendige omgeving ontstaat.”

Donkers stelt aan de orde dat de beperkende capaciteit in de roosters qua gebruik momenteel niet zo zeer in de lokalen zit, maar vooral in de facilitaire opzet van het gebouw. “Ik heb het dan over zaken als de breedte van gangen, de entree, de dubbele verkeersstroom en trappen die je moet splitsen. Ik vraag me daarom af in hoeverre architecten een facilitaire lay-out van een gebouw anders gaan ontwerpen, wetende dat zulke beperkende gebruiksvoorwaarden ook in de toekomst op ons af kunnen komen. En wetende dat zaken als bredere trappen en bredere gangen veel geld kosten.”

Klijn pakt de vraag op aan de hand van een concreet voorbeeld: “Bij het Erasmus MC hebben we de lessen uit corona moeten trekken. We hebben enerzijds snel met de programboard geconcludeerd dat volledig ontwerpen voor de anderhalvemetermaatschappij financieel niet haalbaar zou zijn. Anderzijds wil je wel al inspelen op ontwikkelingen die door corona versneld zijn zoals digitalisering. Zo werd het uitgangspunt van vaste computers vervangen door bring your own device. Als we kijken naar de breedte van trappen en gangen dan was dat ook al pre-corona een grote opgave. Om een gebouw passend te maken bij duizenden gebruikers gelden eigenlijk stedenbouwkundige randvoorwaarden. Met hoofdroutes en secundaire routes, de juiste ontmoetingsplekken en het organiseren van de juiste ‘route’ van rumoer via ruis naar rust. Het ruimteprobleem proberen we ook deels op te lossen door dubbelgebruik, waarbij verkeersruimtes ook ontmoetingsplekken zijn.”

Koen Klijn: “Om een gebouw passend te maken bij duizenden gebruikers gelden eigenlijk stedenbouwkundige randvoorwaarden.”

Uitwisseling en ontmoeting

Klijn haalt nog een ander aspect van onderwijshuisvesting aan, het faciliteren van uitwisseling en ontmoeting. “In de meeste gebouwen doen we dat door het toewijzen van extra functies. Zo heeft het onderwijsgebouw Orion op de Wageningen Campus ook een restaurant, net als Binnengasthuis 5 in Amsterdam. Bij MBO Utrecht waar de bouwdelen met elkaar zo’n 200 meter lang zijn maken we een binnenstraat als gezamenlijke ruimte waar je ook kunt afspreken.”

Veugelers komt, denkend aan de gangen en de dubbele functies, met een inspirerend voorbeeld uit Utrecht. “Daar hebben ze in de brede kloostergangen van een pand bij het Janskerkhof studieplekken gemaakt. Die waren nu niet makkelijk verplaatsbaar. Als je die zodanig maakt dat ze straks wel makkelijk verplaatsbaar zijn heb je een dubbele functie ook in toekomstige coronaperiodes.”

Vertegenwoordigers van studenten zijn al langer bezig met items als online onderwijs en het op eigen tijd kunnen studeren. Daarbij pleiten ze, zo vertelt Vos, onder meer voor een algemeen web lecture-beleid met betrekking tot het terugkijken van colleges. “Daarmee kunnen studenten beter bepalen wanneer ze willen studeren.” Corona leidde echter tot een ander inzicht. “We kwamen erachter hoe belangrijk het eigenlijk voor studenten is om college te hebben. Niet zo zeer om de stof op te nemen, want dat doen docenten online hartstikke goed, maar meer vanwege het sociale element: de campus is ook een sociale ontmoetingsplek. Er moet kortom een balans komen tussen online en fysiek. Zelf mis ik ook heel erg de campus als plek om te studeren.”

Donkers onderschrijft de conclusie van Vos, maar komt er via een andere route. “Als ik kijk naar het MBO dan was daar – in tegenstelling tot het hoger onderwijs – het anywhere, anyplace studeren amper ontwikkeld. Daar ligt voor ons nog wel een uitdaging. Want pre-corona gingen studenten gewoon naar school. Nu vrees ik dat onze studenten post-corona gaan zeggen dat het destijds ook online kon. Maar balans is nodig, want bij MBO-studenten is vaak de zelfsturing nog onvoldoende ontwikkeld; ze zijn nog wat jonger als ze hier starten.”

Gezondheid

Boot haalt het gezondheidsaspect erbij. “Dat is bij ons erg belangrijk in de campusontwikkeling. Al pre-corona zag je veel stress en burn-out bij studenten. Corona benadrukt vervolgens nogmaals het belang van gezondheid. We zetten daarom ook bij onze woningbouwontwikkeling op de campus bewust in op veel gezamenlijke ontmoetingsruimtes. En op veel groen op de campus.”

Van Winden haalt een enquête aan onder 1500 studenten van de Universiteit Utrecht over de periode dat campusbezoek niet mogelijk was. “Een van de conclusies was dat ritme als patroon van ruimte en tijd heel belangrijk is. En dat studenten de afwisseling tussen welke activiteiten je waar doet erg misten.”

De praktijk is echter weerbarstig. Van Winden: “Je mocht nog maar 30 procent van de oorspronkelijke campusuren naar de campus komen. Als universiteit hebben we toen ingezet op activiteiten op de campus, waarbij er interactie tussen studenten en met de docent zou zijn. In de praktijk van de faculteit bètawetenschappen was het echter 90 procent practica – dat kan thuis nou eenmaal niet – en – onder druk van de examencommissie – toetsing. En bij dat laatste is totaal geen sprake van interactie.” Veugelers maakt daarbij een kanttekening: “Bij bètavakken heb je in ieder geval nog de interactie van practica, veel andere vakken hebben dat helaas niet.”

In deel 4 aandacht voor onderwijsinnovatie in toekomstige onderwijshuisvesting.

In de zevende editie van Smart WorkPlace, die op 12 november verschijnt en die als thema ‘Blended Working’ heeft, staat een uitgebreid verslag van de Round Table ‘Onderwijsinnovatie op de Campus. What’s going on?’. Bestel nu hier uw exemplaar.

Delen: Twitter LinkedIn Facebook

permalink

Naar het overzicht

Lees verder

Terug naar boven